-
1 geben
gebenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 das wird noch viel Ärger geben! • daar zal nog heel wat narigheid van komen!ein Wort gab das andere • van het ene woord kwam het andereer wird einen guten Lehrer geben • hij zal een goede leraar wordenes jemandem geben • iemand ervan langs gevengib (es) ihm! • geef het hem!was wird das geben? 〈 informeel〉 was gibt das? • wat zal dat worden?gut gegeben! • goed zo, gedaan!nichts auf eine Sache geben • geen waarde aan iets hechtenden Wagen in die Werkstatt geben • de wagen naar de garage brengenich gäbe viel darum • ik zou er heel wat voor overhebbeneine Meinung von sich geben • een mening uiten1 zich gedragen ⇒ optreden, zich houden♦voorbeelden:III 〈onpersoonlijk werkwoord; met 4e naamval〉♦voorbeelden:¶ das gibts bei uns nicht • dat kennen, hebben wij nietso was gibt es bei mir nicht! • dat mag bij mij niet!was gibt es im Kino? • wat draait er in de bioscoop?es gibt • er is, er zijn, er bestaat, er bestaanhier gibt es nur Briefmarken • hier zijn alleen postzegels verkrijgbaares gab kein Entkommen • er was geen ontkomen aanes wird Regen geben • we krijgen regenes wird ein Unglück geben • daar komen ongelukken vanwas gibts? • wat is er?was gibt es zu essen? • wat krijgen we te eten?〈 informeel〉 was es nicht alles gibt! • wat er (toch) niet allemaal mogelijk is!〈 informeel〉 gibt es dich auch noch? • leef jij ook nog?〈 informeel〉 da gibts nichts! • (a) daar is niets aan te doen!; (b) vast en zeker! • (c) zonder pardon!; (d) geen sprake van!so was gibts • dat komt wel (eens) voorgibts denn so was! • heb je van je leven!〈 informeel〉 gleich gibts was! • dadelijk zwaait er wat!das gibt es nicht! • dat bestaat, kan niet! -
2 anstellen
anstellen5 maken, doen ⇒ uitvoeren, ondernemen, uiten♦voorbeelden:ein Experiment, eine Untersuchung anstellen • een experiment, een onderzoek doen, uitvoereneinen Vergleich anstellen • een vergelijking makenVermutungen anstellen • vermoedens uitenmit jemandem ein Verhör anstellen • iemand verhorenwas hast du nun wieder angestellt? • wat heb je nu weer uitgehaald?〈 informeel〉 was soll ich bloß mit dir anstellen! • wat moet ik toch met jou beginnen!♦voorbeelden: -
3 bieten
bieten♦voorbeelden:¶ das lasse ich mir nicht bieten! • dat laat ik mij niet welgevallen, dat neem, pik ik niet!1 zich aanbieden, zich voordoen ⇒ zich vertonen -
4 darbieten
-
5 gebärden
gebärden, sich1 zich gedragen ⇒ zich voordoen, zich houden♦voorbeelden:1 du gebärdetest dich wie ein Verrückter, wie wahnsinnig! • je ging als een gek, bezetene tekeer! -
6 begeben
-
7 einstellen
-
8 Ansehen
Ansehen〈o.; Ansehens〉♦voorbeelden:jemanden nur von, vom Ansehen kennen • iemand alleen van aanzien kennen¶ sich das, ein Ansehen geben, als … • zich voordoen alsof … -
9 aufspielen
-
10 eintreten
eintreten2 trappen, schoppen naar♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 trappen, schoppen in -
11 auftreten
auftretenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉2 lopen, stappen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
12 aufputzen
aufputzen♦voorbeelden:sein Image aufputzen • zijn image oppoetsensich aufputzen • zich groot voordoen -
13 darstellen
darstellen3 beschrijven ⇒ schetsen, vertellen5 produceren ⇒ maken, vervaardigen♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
14 sich aufputzen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский